Getuigenissen en verhalen - Témoignages et récits

 

We laten de Heer Wicke aan het woord.

Laissons donc la parole à Mr. Wicke.

 

"Mijn  Kongo-ervaring begon in 1955. Als onervaren jongeling had ik op een aanbieding in een dagblad gesolliciteerd  en per correspondentie een contractuele overeenkomst voor 3 jaar gesloten om vormen te ontwerpen en te maken voor het vulkaniseren van industriële rubberen artikelen, bij een bedrijf dat zich "Manufacture Congolaise des Caoutchoucs" noemde, en dat in Elisabethstad gevestigd was.

Pas toen ik er aankwam kon ik constateren dat de "Manufacture Congolaise des  Caoutchoucs" niet meer was dan een klein familiebedrijfje, dat bovendien met ernstige financiële problemen te kampen had. De eerste problemen met mijn werkgever ontstonden toen ik erop aandrong om volgens de contractuele overeenkomst mijn vrouw en kinderen na zes maanden naar de Kolonie te laten overkomen. Ik kreeg een eerste voorstel om de overtocht van mijn gezin met een vrachtboot van de Agence Maritime Belge te laten uitvoeren; maar gezien de ouderdom van mijn kinderen (3 jaar, 2 jaar en een boreling van 3 maanden) werd dit door het reisagentschap in Elisabethstad geweigerd. De goedkoopste oplossing werd een vliegreis met een door de "UCOL" (Vereniging van zelfstandige kolonialen) gechartered vliegtuig. Aangezien enkel Sabenavluchten vanuit België naar de Kolonie mocht inzetten, moest die gecharterede vlucht met een twee motorisch vliegtuig vanuit Luxemburg vertrekken en er drie dagen over doen om in Ndola (gelegen in Zambië het vroegere Noord-Rhodesië) te landen, van waaruit mijn vrouw dan met de bagage en drie peuters nog een nacht trein voor de boeg had om in Elisabethstad aan te komen. Aangezien de reis per vliegtuig duurder was dan de voorziene reis per vrachtboot eiste mijn werkgever dat ik het verschil uit eigen zak betaalde!

Gans de duur van mijn contract hebben de moeilijkheden zich opgestapeld. De werkomstandigheden en de huisvesting waren heel slecht, maar het leven in de Kolonie en het klimaat bevielen ons zodanig dat we besloten om na het beëindigen van mijn contract, voor een ander en beter bedrijf, opnieuw naar de Kolonie te vertrekken.

Toen ik na een paar maanden verlof in België naar de luchthaven van Melsbroek gekomen was om afscheid te nemen van een vriend die terug naar Elisabethstad vertrok, ontmoette ik er toevallig Mr  Demuynck, een oud collega van toen ik in de firma "Picanol" in Ieper werkte. Die vertelde mij dat hij bij de "Union Cotonnière" een contract afgesloten had voor een betrekking bij Filtisaf in Albertstad, en nu naar de Kolonie vertrok. Ik heb me dan eveneens bij de "Union Cotonnière" aangeboden en ben in september '58, eveneens met een contract op zak, met mijn gezin naar Filtisaf vertrokken waar ik, in vergelijking met mijn verblijf in Elisabethstad, vanuit de hel in de hemel terechtkwam.  

Ik logeerde eerst enkele weken in het huis "Davignon", dan verhuisde ik naar een huisje in d stad gelegen in het Quartier Kabalo om tenslotte terug en definitef naar een huis in de laatste straat van de residentiële wijk van Filtisaf te verhuizen. Volgens mijn herinneringen woonden daar toen onder andere ook de families Pringels, De Pauw en van de Wiele.

De Onafhankelijkheid verliep zonder heisa maar toch hadden we vooraf de CV (Corps des Volontaires)* opgericht met als hoofdkwartier de "Maison de passage"*. Gelukkig, want enkele dagen na de fameuze 30 juni 1960 braken er overal onlusten uit in Kongo en de geruchten ervan werden vlug verspreid, al waren er geen noemenswaardige gebeurtenissen te melden in Albertstad. Onze "burgerwacht" had wachtposten laten opstellen aan de invalspunten* die naar Filtisaf leidden en Filtisaf stond ook in nauwe verbinding, door een zendstation, met de militaire staf van de stad. Uit veiligheidsoverweging werden vrouwen en kinderen naar de haven gebracht waar die, met deze van Albertstad, ingescheept werden om langs Kigoma en Dar-Es-Salam de eindbestemming "België" te bereiken.

Intussen was ik verhuisd naar het huis rechtover de Cercle waar in diezelfde straat de families Meert en Davignon woonden. Het is daar ook dat ik een nieuwe zendmast van 28 m hoogte installeerde en er mijn beruchte zender* onderbracht. Toen het kalmer werd kwamen de meeste vrouwen terug, maar toen na de ondergang van het katangese regime van Tschombé* de Baluba's in opstand kwamen moesten de vrouwen weer vluchten naar Bujumbura. De evacuatie vanuit het Quartier naar de stad (op hoogte van het nieuw station) gebeurde onder begeleiding van 2 tanks van de UNO- troepen. De mannen moesten terugkeren zonder begeleiding !

Enkele dagen nadien was er een vergadering in de Cercle, gepresideerd door de Heer Mostenne om te beslissen of de fabriek, na drie dagen sluiting, weer in gang zou gezet worden. Een onverwacht telefoontje vanuit de stad melde dat er onheil op komst was: 300 opstandige en zwaar bewapende Congolese soldaten zouden zich richting Albertstad begeven. Men besliste in allerijl de wapens te verbergen in de steunpilaren van de Cercle en de UNO- troepen in te roepen.Er kwam maar een jeep met 2 UNO- soldaten opdagen!

Kort daarna werden we geëvacueerd naar het vliegplein, dat gelukkig onder bewaking van de UNO-troepen stond, waar we de nacht doorbrachten, en 's anderdaags met een DC4 van de UNO overgevlogen werden. Enkele mannen bleven ter plaatse.

Aangezien ik aan het einde van mijn contract was, besloot ik dit niet te vernieuwen en vertrok dan definitief richting België in november 1961.                           

 

Aldus de heer R. Wicke die we hartelijk bedanken voor zijn getuigenis.

 

"Mes premiers débuts au Congo datent de 1955. En tant que jeune homme inexpérimenté j'avais répondu à une sollicitation dans un journal et signé un contrat de 3 ans  par courrier en vue de créer et de réaliser  des matrices pour la vulcanisation d'articles industriels en caouthouc pour une entreprise établie à Elisabethville et denommée "Manufacture Congolaise des Caoutchoucs".

 C'est à mon arrivée que je constatai que la "Manufacture Congolaise des Caoutchoucs" n'était pas plus qu'une petite entreprise familiale qui en plus avait de sérieux problèmes financiers. Mes premiers problèmes avec mon employeur  eurent lieu lors de mon insistance, suivant les clauses de mon contrat, à faire venir ma femme et mes enfants après 6 mois de séjour. Je recus une première proposition de les faire venir par une bateau cargo de la  Compagnie Maritime Belge, mais étant donné l'âge de mes enfants (3 ans , 2 ans et un bébé de 3 mois) ce fut refusé par l'agence de voyage à Elisabethville. La solution la moins chère retenue fut un vol aérien charterisé par l' "UCOL" (Union des indépendants de la Colonie) mais étant donné que la Sabena avait le monopole des vols à partir de Bruxelles vers la Colonie l'avion dut décoller du Luxembourg pour parvenir en 3 jours à Ndola en Rhodesie du Nord, actuellement la Zambie, d'où mon épouse et  ses 3 bambins (plus les bagages) durent prendre le train pour atteindre Elisabethville. Le voyage par avion s'étant avéré plus cher que cher que celui prévu par bateau mon employeur exigea que j'en supporte la différence! Durant toute la durée de mon contrat ce ne fut qu'une succession  de difficultés: très mauvaises conditions de travail et de logement. Cependant le climat et la vie dans la Colonie nous plaisèrent tellement que nous décidâmes que dès la fin du contrat nous y retournerions pour une autre enteprise.

 Alors que j'avais passé quelques mois de congé en Belgique et m'étais rendu à l'aéroport de Melsbroek pour y prendre congé d'ami en partance pour Elisabethville que j'y rencontrai par hasard Mr. De Demuynck un vieil ami du temps où nous travaillions ensemble chez "Picanol" à Ypres. Il me raconta qu'il avait signé un contrat avec l'"Union Cotonnière" pour emploi à Albertville auprès de la Filtisaf. Je me suis donc aussi présenté à l'UCO et en septembre 1958  je partis également avec un contrat en poche en compagnie de  ma famille pour la Filtisaf où en comparaison avec mon séjour d'Elisabethville ce fit comme de passer d'enfer au paradis.

J'ai logé d'abord quelques semaines dans la maison "Davignon", puis j'ai démenagé pour habiter  une petite maison située quartier Kabalo  pour me fixer défintivement dans une habitation située dans la dernière rue du quartier résidentiel de la Filtisaf. D'après mes souvenirs y habitaient également dans cette même rue les familles Pringels, De Pauw et van de Wiele.

L' Indépendance (30 juin 1960)  se passa sans grands problèmes mais nous avions cependant déjà créé auparavant le CV (Corps des Volotaires)* qui avait son QG à la "Maison de passage"* . Heureusement car quelques jours après ce fameux 30 juin des troubles éclatèrent partout au Congo et les nouvelles y afférent se répandirent rapidement bien que tout resta calme à Albertville. Notre "garde civile" avait fait établir des points de contrôle sur les voies* de pénétration vers la Filtisaf et de notre QG nous étions en liaison  radio permanente  avec le commandement militaire de la ville.  

Entretemps j'avais été occuper la maison en face du Cercle où dans la même rue habitaient entre autres les familles Meert et Davignon. C'est là également que j'y installai ma fameuse radio* ainsi qu'un mât d'émission haut de 28 mètres !

La plupart des épouses revinrent une fois le calme revenu mais lors de la disparition  du régime de  Tschombé* et de la révolte des Balubas nos épouses durent repartir dare-dare vers Bujumbura . L'évacuation des dames à partir du Quartier vers la ville ( nouvelle gare) se fit sous la protection de 2 autoblindés de l'ONU tandis que les hommes étaient obligés de s'y rendre sans escorte!

 Quelques jours plus tard il y eut une réunion, présidée par Mr. Mostenne, au Cercle pour décider sil fallait faire redemarrer  l'usine à l'arrêt depuis 3 jours. Un coup de téléphone inattendu en provenance de la ville nous informa d'une nouvelle alarmante: 300 militaires congolais  mutins et fortement armés se dirigeraient vers Kalemie. La décision fut prise  de cacher les armes dans les piliers de soutien du Cercle  et d' appeler les troupes de l'ONU  à l'aide. Une jeep avec deux soldats  nous arriva en guise de protection!

Très peu de temps après nous avons été  évacués vers la pleine d'aviation qui se trouvait heureusement sous la garde de l'ONU et où nous passâmes la nuit. Le lendemain un DC 4 nous transporta vers Bujumbura. Quelques hommes restèrent sur place pour continuer à faire fonctionner l'usine.

Du fait de ma fin de contrat je décidai de ne pas le renouveler et prit  définitivement le chemin vers la Belgique en novembre 1961."

 

 

 

Nous remercions vivement Mr. Wicke pour son témoignage.

      

 

Album De Vetter

 Album De Vetter